… / Nederland / Nederlandse pers / 1899–1904 / Dr. Kuyper en Minas Tcheraz
De Tijd, 8 september 1901
Bron: Delpher
Dr. Kuyper en Minas Tcheraz
De correspondent van het Haagsche
Dagblad te Parijs schrijft aan zijn blad,
dat Minas Tcheraz, het bekende hoofd
der Armenische partij, dat men zich
uit den tijd der Vredesconferentie zal
herinneren, aan dr. A. Kuyper bij zijn
optreden als minister een schrijven heeft
gericht van den volgenden inhoud:
"Mijnheer de minister!"
"Vergun mij, ofschoon wat laat, Uwe
Excellentie, mijne hartelijkste gelukwenschen
aan te bieden met haar verheffing
tot de hoogste magistratuur der
Nederlanden."
"In de koortsachtige dagen der Vredesconferentie,
toen het Kabinet tegenover
de slachtoffers van het Turksche despotisme
een moed aan den dag legde, welke het
ontbrak tegenover de uitroeiers der Hollanders
van Afrika, hebt gij den ouden
grootmoedigen geest van uw roemvol
vaderland, het historische toevluchtsoord
der vervolgden, belichaamd, en uw welsprekende
redevoeringen hebben een
ontzaglijken weerklank in Europa en tot
in Armenië gehad. Ik durf u dan ook verzekeren,
dat ik, u mijne gelukwenschen
aanbiedend, tegelijkertijd de tolk ben van
het geheele Armenische volk, 't welk u reeds
als een nieuwen Gladstone heeft begroet."
"In de hoop, dat de heilige zaak van
het volk van den Arrarat in u een edelmoedig
kampioen zal vinden, en de oprechtste
wenschen vormend voor de
spoedige verwezenlijking van uw vaderlandlievende
en humanitaire plannen,
heb ik de eer te zijn, mijnheer de Minister,
van Uwe Excellentie,
de zeer onderdanige en erkentelijke dienaar,
Minas Tcheraz".
De N. Rott. Ct brengt hierbij in herinnering,
dat dr. Kuyper bij de algemeene
beraadslaging over de Staatsbegrooting
voor 1900 voor Minas Tcheraz partij heeft
getrokken, en dat de minister Pierson bij
die gelegenheid zich nu juist niet gunstig
over dezen Armeniër heeft uitgelaten.
Hij zeide o. a. het volgende:
"Op de vraag, of Minas Tcheraz dan
gelogen heeft, moet ik eenvoudig bevestigend
antwoorden. En wanneer nu de
geachte afgevaardigde (dr. Kuyper) zou
willen zeggen: dat verbaast mij van
Minas Tcheraz, dan zou ik hem dit willen
antwoorden: spreek die verbazing
niet al te luide uit; ik heb een dossier
voor mij, waaruit ik het een en ander
omtrent Minas Tcheraz aan het licht zon
kunnen brengen, en of dit nu aan den
geachten afgevaardigde volkomen aangenaam
zou zijn, betwijfel ik zeer."
"Ik heb twee couranten vóór mij, waarin
's-heeren Kuyper's eigen portret voorkomt,
en in een waarvan hij tamelijk
ridicuul is gemaakt; iets wat mij bepaaldelijk
heeft gehinderd, want wanneer een
man, die achting verdient, zooals de heer
Kuyper, bespottelijk wordt gemaakt, dan
heb ik een afkeer van den persoon, die
dat doet. Maar ik heb er ook een afkeer
van, om zoo iets hier te laten zien. Laten
wij dus verder Minas Tcheraz, wat zijn
persoon betreft, met rust; maar indien
de geachte spreker een les wil aanvaarden
van het hoofd eener regeering, die
hem niet in alle opzichten sympathiek
is, dan zou het deze zijn, dat men moet
oppassen met vreemdelingen, en vooral
met Armeniërs."
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››