… / Nederland / Nederlandse pers / 1915–1918 / Twee oorlogsjaren te Constantinopel
De Telegraaf, 5 december 1917
Bron: Delpher
Twee oorlogsjaren te Constantinopel
Weer een onderdaan van keizer Wilhelm,
die een boek schrijft, met de bedoeling, aan
te toonen, dat het niet zoo volslagen onmogelijk
is, een Duitscher en tevens een fatsoenlijk man
te zijn, en om van zijn persoon de schandvlek
weg te wisschen, die ten eeuwigen dage op
den Duitschen naam zal kleven!
De hoeveelste is dat nu al?
We hadden reeds den auteur van "J'accuse"
en "Das Verbrechen", Hermann Fernau, met
zijn "Gerade weil ich Deutscher bin!", Edward
Stilgebauer, met zijn beide "Inferno's".
Dat waren er alvast drie. Drie uitzonderingen ...
die den regel bevestigen. En nu is, andermaal
in Zwitserland, een boek verschenen
van een vierden ras-echten Duitscher, die
zijn werk in de wereld zendt, met de hoop, dat
het "hem eindelijk persoonlijk verlossen moge
van het op hem tot dusver drukkende verwijt
der verkrachte, uitgemoorde en verbloedende
volken: een Duitscher te zijn onder de duizenden
Duitschers, die dezen oorlog gewild
hebben".
Deze eerlijke man is dr. Harry Stuermer,
correspondent der "Kölnische Zeitung" te
Constantinopel in 1915 en 1916, en zijn boek
is wel het onbarmbartigste requisitoir, dat
tot dusver tegen de Duitschers geschreven werd.
Op de eerste pagina verklaart de auteur onder
eede: "dat, bij de opvatting van zijn boek,
iedere aandrang van vreemde zijde hem volkomen
ontbroken heeft en dat hij nooit onverschillig
welke betrekking gehad heeft, van stoffelijken
of dergelijken aard, noch vóór, noch tijdens
den wereldoorlog, met eenige tegenover
Duitschland of Turkije vijandig staande of
slechts neutrale regeering, organisatie,
propaganda, of private personen, maar dat het
schrijven en de publicatie van zijn indrukken
enkel en alléén de gevolgen zijn van den
dwang van zijn geweten en van zijn behoefte
om waarheid en beschaving een dienst te bewijzen".
En in de daarop volgende "Voorrede" zegt
hij nog, dat het éénige doel van zijn werk is:
"te toonen dat er ook nog wel Duitschers zijn,
die het niet over hun hart konden krijgen, over
zooveel moreele vuilnis en politieke domheid
bij hun regeering en die hunner bondgenooten
het stilzwijgen te bewaren".
Harry Stuermer is uit Baden afkomstig. Bij
het uitbreken van den oorlog vertoefde hij in
het buitenland. Hij zegt niet waar, maar wel
geeft hij te verstaan, dat hij toen reeds heel
wat van de wereld had gezien, en gelegenheid
genoeg gevonden had om vergelijkingen te
maken tusschen de manieren en methodes van
de Duitsche kolonisatie en van de Engelsche;
– vergelijkingen, die jammerlijk ten nadeele
van zijn vaderland waren uitgevallen.
"Wie de Engelsche koloniën kent, zoo
schrijft hij ergens, die weet dat de Britsche
regeering, overal waar zij het maar op eenige
manier, met het oog op haar politiek, veroorloven
kan, – d.w.z. in alle georganiseerde,
op vaste basis gevestigde koloniën – de
Duitsche, evennals trouwens alle vreemde handelsondernemingen,
steeds met oneindige sympathie geholpen heeft."
En verder: Duizenden Duitschers, die buiten
hun land geleefd hebben, verhelen het niet,
dat zij veel liever in een Engelsche dan in
een Duitsche kolonie leefden."
Op dezen Duitscher, wien een helder inzicht
en een langdurig verblijf onder alle hemelstreken,
de oogen frisch geopend hadden
voor de internationale verhoudingen en niet
het minst voor de plaats, die het Duitsche rijk
op de wereld bekleedde en voor de sympathieën
en antipathieën, waarover het bij den
aanvang van dezen oorlog, te beschikken had,
– maakte, bij zijn thuiskomst in Augustus
1914, Berlijn den indruk van een kolonie voor
volslagen krankzinnigen.
Hij vindt geen woorden, minachtend en smalend
genoeg, om het gevoel van weerzin en
van walging uit te drukken voor het publiek
in de Duitsche hoofdstad, dat, in zijn brooddronkenheid,
zich inbeelden kon, dat Engeland den misdadigen aanslag tegen Frankrijk
over België's lijk heen, met gekruiste armen
zou laten voltrekken, en de Japanners – die
vijanden van Engeland!! – in triomf op zijn
schouders droeg ... een paar dagen nog vóór
dat Japan aan Duitschland zijn ultimatum
betreffende Kiauichau zond!
"Mag hier de mogelijkheid eener misrekening
ook toegegeven zijn, zoo schrijft hij, dan
was, wat Engelands houding betreft, iedere
misrekening niet slechts het toppunt van domheid,
maar ook een immoraliteit. Van het
moment, dat Engeland ingreep,
was de oorlog voor Duitschland
verloren".
Harry Stuermer nam zijn plaats in de rangen
van het leger in en trok mee naar de Masurische
meren. Hij deed er een zware ziekte
op, werd naar huis gezonden, en daar uit het
leger ontslagen. "Van de vele episoden tijdens
mijn verblijf aan het front, vertelt hij, staat
géén zoo levendig voor mijn herinnering als
de stille strijd, dien ik, met wederzijdschen innigen
haat, uit te vechten had met mijn onmiddellijken
overste, een waren prototype
van zijn ras, een echten Pruis".
Hier heeft hij het over een zekeren Stein,
die het, ten spijt van zijn vijf-en-vijftig welgetelde
jaren, in het leger nog slechts tot den
rang van "Oberleutnant" gebracht had en die
bij het begin van den oorlog weer dienst had
genomen, in de hoop eindelijk den kapiteinsdegen
te winnen.
Dit heerschap had de eerste weken van den
veldtocht in België meegemaakt en wist aan
Harry Stuermer heel wat interessante dingen
te vertellen over de genoegens der "franctireur-jacht".
"Ik ben in staat, zoo had hij gezegd, een
altaarkleed te stelen, en het stuk te snijden,
om me er een paar kousen van te maken!"
Zóó "verontschuldigde" hij de plundering
der kerken in België, waaraan hij had meegedaan,
en wanneer hij, aan het hoofd van een
bende soldaten, uitgezonden werd om te "requireeren",
dan vond hij direct een afdoend
middel om een huis leeg te stelen: "Een man
van mijne colonne kreeg bevel, een Belgisch
geweer door een open keldervenster naar binnen
te werpen; dan werd in het huis naar
verborgen wapenen gezocht, en werd er maar
één geweer gevonden, dan hadden wij order,
zonder genade alles in beslag te nemen en de
bewoners weg te voeren".
Interessanter getuigenissen nog betreffende
de heldendaden van het Duitsche leger
in België vernam Harry Stuermer uit den
mond van een der meest-bekende Duitsche
oorlogscorrespondenten, Paul Schweder, den
schrijver van het bekende boek "lm Kaiserlichen Hauptquartier".
"Vertrouwen stellend in mijn toenmalige
hoedanigheid van correspondent der "Kölnische
Zeitung", zoo schrijft Stuermer, heeft hij
me gruweldaden onzer soldaten en praktijken
van ons bezettingssysteem in België afgeschilderd,
die, wat vreeselljkheid betreft, alles
in de schaduw stellen, wat ooit in de bladen
der Entente te lezen stond. Met naakte woorden
gaf hij mij reeds in de eerste dagen van
1916, het feit toe, dat wij België laten verhongeren,
dat het land nog slechts van de hulp
der "Commission for Relief" leeft en dat wij,
met het weghalen der machinerieën naar
Duitschland, voor doel hadden, de met ons
concurreerende Belgische industrie ten gronde te richten".
"En dan waren we nog niet ééns in den
tijd der deportaties!" roept Stuermer uit.
Dezelfde Paul Schweder verzekerde hem
ook, dat er duizenden en nogmaals duizenden
gevallen van verkrachting van vrouwen en
kinderen uit aanzienlijke families in België
en Frankrijk door de Duitsche soldaten waren
voorgekomen!
Begin 1913 trad Harry stuermer in de redactie
van de "Kölnische Zeitung" en bleef de
eerste weken aan den staf te Keulen verbonden.
Uit dien tijd heeft hij als merkwaardigheid alleen
onthouden: de stelselmatige minachting, waarmee
achter de redactioneele coulissen van de
"Kölnische" alles wat Oostenrijksch was, behandeld werd!
Weinige dagen nadat de Oostenrijkers Przemysl aan
de Russen hadden moeten afstaan, en het
crediet van Oostenrijk in Duitschland
volkomen vernietigd was, reisde Stuermer naar
Constantinopel, om daar het correspondentschap
van de "Kölnische Zeitung" te gaan waarnemen.
Hij trok naar Turkije, zonder overschot van
enthousiasme voor de zaak der Centralen in het
algemeen, maar met een stevige dosis sympathie
toch nog voor het Turksche volk; en in het
bijzonder dan voor de partij der Jong-Turken.
In zijn boek zal hij thans, met bezwaard gemoed,
maar met een onstellende preciseering,
de feiten verhalen, die deze sympathie deden
verkeeren in een haat en een verachting zonder
grenzen, omdat ze hem de overtuiging gegeven
hebben, dat het regiem der Jong-Turken
honderdmaal misdadiger is dan dat van
Abdoel-Hamid in zijn slechtsten tijd ooit geweest
kan zijn. Deze Duitscher klaagt voor heel de
menschheid de Turksche regeering aan van
een massa-moord – de volkomen uitroeiing
van het Armeensche volk – die haar
weerga niet vindt, zelfs niet in de meest fantastische
legenden uit de voorhistorische tijden, en hij
beschuldigt onomwonden, zijn eigen regeering
en zijn eigen volk van algeheele, bewuste en
berekende medeplichtigheid in deze barbaarschheid
zonder voorgaande.
De bijzonderheden, die hij meedeelt betreffende
de methodes der Turken en hun medeplichtigen
te Berlijn, om vóór het einde van
dezen oorlog, de heele Armenische natie letterlijk
van de wereld weg te vagen, stemmen
volkomen overeen met alles wat tot dusver
over deze hemeltergende monsterachtigheid
vernomen werd.
Ook hij bevestigt, dat honderdduizenden Armeniërs
zg. werden "geëvacueerd" naar onherbergzame
oorden in Klein-Azië, waar ze
stierven van honger of aan de vlektyphus, of
door de Koerden en Bedoeïenen werden
neergesabeld, terwijl de kleine kinderen bij duizenden
in de rivieren werden verdronken.
Nu reeds kunnen de Turken met trots zeggen,
dat men in Armenië zoo goed
als geen Armeniër meer vindt!
De practijken van de Jong-Turken tegenover
de ongelukkige Armeniërs brandmerkt deze
Duitscher als "de gemeenste, meest cynische
leugenachtigste en schurkachtigste daad van
rassen-fanatisme, die de wereldgeschiedenis
vermeldt", en hij meent – op grond van
zijn ervaringen ter plaatse, te kunnen verzekeren,
dat deze misdaad door de Jong-Turken begaan
wordt "enkel en alleen in het bewustzijn van
hun eigen economische en cultureele minderwaardigheid
ten opzichte van dit niet-Turksche
element, met de bedoeling eener gewelddadige
nivelleering, en met de laffe toestemming
der Duitsche regeering, die
volkomen op de hoogte van de
feiten is!"
AUGUST MONET.
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››
