… / Nederland / Nederlandse pers / 1899–1904 / Het succes van gisteravond
Algemeen Handelsblad, 9 juli 1899
Bron: Delpher
Het succes van gisteravond
Er kan, dunkt ons, maar één roep zijn
over het succes, dat de lezing van den heer
Minas Tchéraz gisteravond heeft gehad.
Een volle zaal, een fatsoenlijk, hartelijk gezind
publiek, geestdriftig applaus en niettemin
de volmaaktste orde – wat kan men meer
verlangen? Het was een succes voor de heeren
Kuyper, Lieftinck en Vermeulen,
die zich er vóór gespannen hadden, een zeer
groot succes voor den heer Minas Tchéraz,
die er een eerherstel in moge vinden voor de
teleurstellingen in Den Haag, en niet het
minst een persoonlijk succes voor den heer
Kuyper, zoowel als spreker als ook als aanstichter
van deze betooging.
Blijkbaar gaf prof. Kuyper lucht aan de
meening van de aanwezigen, toen hij het
optreden der Haagsche autoriteiten veroordeelde
en zeer veel bijval oogstte hij met de
zinspeling op de plaat van Braakensiek, die
den Nederlandschen leeuw heeft voorgesteld,
"in vrijheid gedresseerd" door den
minister De Beaufort en knielend voor den
Sultan die zegt: "Zijn staart is me toch nog
wat te hoog". Dat pakte, zooals trouwens
heel de forsche, mannelijk-vrije en Oud-Hollandsch
kloeke inleiding van den heer Kuyper.
Daarop klonken zelfs de eerste woorden
van den heer Tchéraz, het bedachtzamen
begin van zijn lectuur, wat tam. De heer
Tchéraz leek toen haast al te gematigd.
Maar naarmate hij las en ons die gruwelijke
tooneelen weer voor de oogen bracht
waarvan wij eenige jaren geleden onder de
rubriek Van Dag tot Dag hebben gewaagd,
naar die mate werd onze belangstelling gewekt
en werden onze verontwaardiging en
medelijden gaande gemaakt. Afgrijselijke
dingen werden ons verteld: van 3000 menschen
die in een kerk levend worden verbrand,
van anderen die levend werden gevild – en dat
is zóó waar dat de huid van een van die ongelukkigen
nog wordt bewaard – van anderen
weer wier hoofden werden afgeslagen en
daarna door de Turken voor hun balspel werden
gebruikt; van nog anderen die half in den
grond werden gegraven en wier naakte bovenlijven
dan met honig werden besmeerd opdat
de bijen en de wespen ze zouden doodsteken...
En al die dingen werden eenvoudig geciteerd
uit officieele verslagen van de Engelsche, de
Italiaansche en andere regeeringen.
Evenals dat vreeselijke verhaal van dien
duiker die op den bodem van den Bosphorus
plotseling een drom afzichtelijke gedaanten
zag, waggelende menschen met wanstaltige
hoofden – veertig gevangen Armeniërs die
de Turken zóó in de diepte hadden geworpen.
Zoodat de spreker terecht met vlijmende
ironie ken zeggen: "Op de vredesconferentie
was voor mij geen plaats omdat, naar men
zeide, wij geen leger hebben en geen marine.
Ja, wij hebben een leger – van 300,000
martelaars. Ja, wij hebben een marine in den
Bosphorus – die daar op den bodem staat!"
En is het nu een onbeschaafd volk, een laf
of een slecht volk dat daar wordt uitgemoord?
Sommigen, Turksch gezinden, beweren het.
Zelfs heeft een Hollandsch schrijver zich in
der tijd niet ontzien om, toen een van onze
hoofdredacteuren met afkeer van de Turken
en met sympathie voor de Armeniërs van
een Oostersche reis was teruggekeerd, op
hoogen toon te verklaren dat de Armeniërs
listige woekeraars waren en de Turken beste
brave menschen. Maar die enkele dissonanten
worden overstemd door het koor van
honderden dat vlak het tegenovergestelde
roept.
En wat de beschaving der Armeniërs aangaat,
de heer Tchéraz gaf daarvan merkwaardige
voorbeelden. De Armeniërs hebben
onder de eerste christenen behoord en hier te
Amsterdam hebben zij in de eerste tijden der
boekdrukkunst een drukkerij gehad.
Maar de beste bewijzen van het hart en van
den geest van dit volk waren de heerlijke voorbeelden
van Oostersche poëzie die de spreker
voordroeg. Wij hebben vanmorgen den heer
Tchéraz bezocht om een paar van die
gedichten in afschrift te krijgen. Naar de
Fransche prozabewerking van den heer
Tchéraz geven wij ze hieronder in 't Hollandsch
weer.
Eerst de poëtische lofzang van den dichter
Saïat-Nova aan zijn geliefde:
"Niet klagen zal ik in dit leven zoo lang Gij mijne
ziel zijt. Gij zijt mij een gouden beker gevuld met
het water van de onsterfelijkheid. Ik zal gaan zitten
opdat uw schaduw op mij valle, o Gij die mij zijt
eene tent geborduurd met goud. Hoor mij aan en
dood mij daarna, o Gij die mijn Sultan zijt en
mijn Chan!
Uw gestalte is als die van den cypres en den
plataan, uw huid heeft de tint van Europeesch
satijn; uwe tong is als suiker, als kandij zijn uwe
lippen. Paarlen en diamanten zijn uwe tanden en
uwe oogen zijn als bekers van goud en émail, bezet
met edelgesteenten. Gij zijt mij een zeldzaam juweel
en niet te schatten, een robijn van Bédachsj.
Wat kost het U om een enkel maal tot mij te
spreken en mij te toonen dat Gij de ziel zijt van
Saiat-Nova! De aarde is vol van uw stralen; Gij
rijst op tegenover de zon gelijk een blinkend schild.
Gij hebt de geur van kardameom, van de nagelbloem,
van kaneel, van de roos, van het viooltje en van
de mariolijn en Gij zijt mij de roode bloem der velden
en de lelie der dalen".
En nog dit, een wiegelied van Kamar-Katiba
dat hij de moeder van den nationalen
held Aghassi laat zingen:
"Ontwaak, mijn kind dat ik liefheb, open uw
heldere oogen, verdrijf den slaap van uwe oogleden
en kom rusten aan den boezem van uw moeder.
Genoeg hebt gij van de verhalen die de goede engelen
uw deden in uw dromen; hoor nu wat gij zien zult
in de wereld.
Ontwaak, mijn kind; hoe lang zult gij nog slapen?
Open uw schoone oogen, waarin uw moeder haar geluk
ziet en haar roem en haar leven en haar zon.
Gij zult groeien; slank zal uw gestalte worden en de
geesten van den Ararat zullen u kracht geven opdat
gij moedig wordt gelijk Vartan. (*) Mijne vingeren
hebben een goudgestikten gordel voor uwe lenden
genaaid; een zwaard zal ik hechten aan uw gordel,
dat ik zelf heb gewet.
Ontwaak, mijn kind; hoelang... enz.
Een paard staat in onzen hof en wacht u met
ongeduld. Neem uw doodend zwaard. Hoor het
snikken van uw volk, de Armeniërs, aan handen en
voeten gebonden! In slavernij zijn uw broeders!
O held, zult gij de eenige zijn die blijft slapen?"
Ontwaak, mijn kind; hoelang... enz.
Neen, mijn zoon ontwaakt ras, bestijgt zijn paard
dat getoomd staat, vaagt de tranen van den Armeniër
weg en legt het zwijgen op aan het geween en geklaag.
O, Armeniërs, mijn Broeders, wacht nog een
kleine wijle! Mijn Aghassi is ontwaakt; hij heeft
zijne lenden aangegord, het zwaard aan zijne zijde
gehangen en zijn paard bestegen!"
De gansche lezing, met de woorden van
dr. Kuyper zal, naar de heer Tchéraz ons
vertelde, in druk worden uitgegeven en dan
zullen onze lezers beter kunnen oordeelen
over deze poëzie waarvan wij nu slechts
een haastige vertaling kunnen geven.
Maar wij vragen nu reeds: Is een volk
onbeschaafd dat zulke dichters heeft ?
De avond van gisteren is er een van beteekenis
geweest. Wanneer een man als de heer
Kuyper begint met "Pijnlijk getroffen door
het weerzinwekkend optreden onzer autoriteiten
in Den Haag"... wanneer hij verder zegt:
"In deze omstandigheden was het eenige
middel om ons land van dezen smet te bevrijden,
om de geheele wereld te toonen,
dat de plagerijen van onze politie wel verre
van de uiting te zijn van de publieke meening,
werden afgekeurd en zonder voorbehoud
veroordeeld door de geheele natie"... en
wanneer een beschaafd, ingetogen publiek van
mannen en vrouwen die woorden met een
krachtig applaus onderstreept – dan krijgt
dit alles de beteekenis van een betooging
waarmede rekening moet worden gehouden.
De bijeenkomst van gisteren was een motie
van afkeuring van het beschaafde Amsterdam.
Ongetwijfeld zal Den Haag Dinsdag daaraan adhaesie
betuigen.
(*) Nationale held van de Christen-Armeniërs
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››