… / Nederland / Nederlandse pers / 1894–1898 / De Missiën der Minderbroeders in Armenië en de Turksche Gruwelen
Tilburgsche Courant, 10 april 1898
Bron: Delpher
De Missiën der Minderbroeders in Armenië en de Turksche Gruwelen
Naar aanleiding eener beschrijving
over de Turksche gruwelen in Armenië
in ons blad van Zondag 3 April, willen
wij hier, nog enkele bijzonderheden
mededeelen over de wreedheden, welke
vooral in de Missiën der Minderbroeders
door de Turken zijn gepleegd.
In 't laatst van 1895 en 1896 beschreven
verschillende nieuwsbladen
de moorden en andere gruwelen, welke
de Christenen van het Oosten moesten
verduren. Dikwijls echter werden
door de couranten tegenstrijdige berichten
vermeld. Daarom willen wij
den lezers van ons blad, datgene mededeelen
wat wij ontleend hebben aan
de brieven der Missionarissen, en aan
het schrijven, dat gericht werd aan
den Apostolischen Delegaat Mgr. Altmayer.
Vreeselijk was de toestand in Armenië.
Duizenden, tienduizenden, werden
vermoord, huizen vernield, kerken
verbrand; en de gevolgen van al die
bloedige gebeurtenissen, welke zich
nog doen gevoelen... wie zal ze
beschrijven ?
Een ijverig missionaris van de Orde
der Minderbroeders-Kapucijnen was te
Diarbekir getuige van de Turksche
wreedheden op den 1sten tot den 3den
November 1895. "Het was", zoo
schrijft deze missionaris, "als een voorspel
van de verschrikkingen des laatsten
oordeels. Alles liep in wanhoop naar
het consulaat en het missiehuis. Ongeveer
vijf duizend christenen van alle
Ritussen, katholieken en schismatieken,
waren naar de Kapucijnen gevlucht,
terwijl duizend anderen bij den Franschen
Consul een toevlucht hadden gevonden.
Waar zouden wij het noodige
voedsel halen? Doch de goede God
verliet ons niet. Hij gaf ons brood,
het brood, dat God weleer aan den
H. Franciacus voor zijne arme zonen
beloofde... Vanwaar kwam zooveel
hulp? De H. Franciscus voorzag er in.
Toen onze voorraad uitgeput was, zond
God ons elken dag het noodige van
elders.
Maar, daar buiten? Welk een verwoesting,
welk een schade! 2500
winkels zijn vernield en verbrand;
meer dan 1700 huizen zijn verwoest;
ja, de geheele provincie is een moordtooneel,
en men kan zeggen, dat er
geen christelijke dorpen meer bestaan.
Te Malatia werden alle kerken verbrand;
te Orfa werden 800 winkels
vernield."
Andere zonen van Franciscus hebben
eveneens zware beproevingen
doorstaan.
Te Aintab bereidde men zich voor
tot het Kerstfeest. En ziet! In plaats
van Engelen met hun vredegroet, holden
de duivelen van Aintab door de
straten onder den krijgskreet: "Allah
is groot!" Alles wat zij ontmoetten
werd vermoord. "Ach! waren de
gruwelen van den 1sten November
nog niet genoeg?" schrijft de missionaris.
"O, wat zal ik u van dien verschrikkelijken
dag zeggen? Niets dan
plunderen, niets dan moorden. Putten
werden met lijken gevuld, anderen
verbrandde men, velen, wij waren
ooggetuigen, werden door de honden
verslonden!
Onder bescherming van den gouverneur,
bleef het Missiehuis gespaard;
het was als de Ark van Noë in de
zwaar geteisterde stad. Armen, rijken,
zieken, stervenden zijn onze voortdurende
gezellen. Maar dan te Marach!
Daar zijn alle huizen verbrand. Van
onze paters uit Jenigekalé, enz... Ach,
ik heb den moed niet, het u te schrijven...
zij rusten in vrede !
Volgens het officieele verslag van
de moorden te Marach, zijn daar, voor
zoover men weet, 822 menschen vermoord;
7900 zijn aan de uiterste
ellende ten prooi. Enkele huizen, die
onmiddellijk aan de Turksche woningen
grensden, zijn blijven staan. De andere
woningen zijn alle verbrand, doch het
Missiehuis bleef gespaard.
Bij al deze gruwelen, vervolgt de
missionaris, moeten toch vele daden
van menschlievendheid, zelfs door Turken
beoefend, niet vergeten worden.
Zoowel te Aintab als te Marach hebben
zeer vele Christenen zich in huizen
van voorname Turken gered. Onder
dezen waren ook de regeeringsperaonen
der stad, zoodat het boven allen
twijfel verheven schijnt, dat het bevel
tot de gruweldaden rechtstreeks uit
Constantinopel aan de hoofden der troepen
gegeven was. Is dit niet barbaarsch?
En dat tegenover overwonnenen,
weerloozen, wat zeg ik? tegen
rustige burgers. Want te Marach en
Aintab is wel groote ontevredenheid
geweest, doch volstrekt geen opstand.
En, waren de gevallenen nog slechts
martelaren voor hun geloof! Doch, helaas
de groote menigte is zelfs niet
katholiek. Toch ben ik zoo gelukkig,
schrijft de missionaris, hierbij het
doodsbericht van twaalf martelaren te
kunnen melden."
Ook de Minderbroeders-Kapucijnen
te Karput aarzelden niet hun leven in
gevaar te stellen om de christelijke
bevolking dier groote atad voor de
moordtooneelen te behoeden. Het
volgende is medegedeeld in een brief,
die gericht was aan den Apostolischen
Delegaat, Mgr. Altmayer:
4 Febr. 1896.
"Wij hebben het te danken aan de
Paters Kapucijnen, die te midden van
de Armenische wijk te Karput wonen,
dat dit gedeelte der stad bevrijd bleef
van plundering en brand, hoewel het
bewoond was door talrijke families,
die opgeofferd zouden worden aan de
wraak der ontketende Koerden.
De gewapende bende, woedend als
op de dagen van Tamerlan, talrijk als
een wolk sprinkhanen, wilde zich op
haar prooi werpen; doch het was onmogelijk
deze stadswijk te verwoesten,
zonder tegelijkertijd het gebouw der
missionarissen te vernielen. Hun woning,
hun kerk en hunne scholen waren
vol Christenen, die in hun overgrooten
angst de bescherming der Paters
afsmeekten.
Het dorp Hussénik, gelegen aan den
voet van den berg, waarop Karput is
gebouwd, was nog kort te voren aan
plundering en moord ten prooi geweest.
De voorstad Sinamut, en de
wijk der jacobietische Syrieërs in de
stad zelve hadden dezelfde gruwelen
aanschouwd. De beurt was nu gekomen
aan het Armenisch stadsgedeelte.
Het geschreeuw, de toeloop van het
volk, het knallen der geweren, alles
verkondigde den Christenen den naderenden
dood.
Terwijl de toebereidselen tot een
woesten aanval werden gemaakt, verscheen
op eens, bij de poort van het
klooster der Kapucijnen, Secher-Aghassi
uit naam van den gouverneur, die te
Abezére resideerde. Hij kwam de Paters
verklaren, dat de overheidspersonen
onmachtig waren om voor hunne
veiligheid in te staan, en noodigde
hen uit om zich naar elders te begeven
onder de bescherming van militaire
geleide.
Een wanhoopskreet steeg uit de
menigte vluchtelingen: "Ach, indien
gij heengaat, zijn wij verloren!!"
De ongelukkigen hadden gelijk. De
tegenwoordigheid der missionarissen
was hun eenige schans tegen de wilde
menigte, die naar bloed en plundering
hunkerde, te meer, daar zij verzekerd
waren, dat hun daarvoor geen straf
wachtte.
Pater Adrianus antwoordde aan
den Turkschen afgezant in naam van
zijne gezellen, P. Ludovicus van Erre
en broeder Adrianus van Upie: "Deze
ongelukkigen verlaten, en hen aan
moord overleveren? Nooit!! Liever
sterven dan datgene verlaten wat God
ons heeft toevertrouwd !"
De zending van Secher-Aghassi was
vergeefsch. De plaatselijk militaire
bevelhebber, de kolonel, herhaalde
hetzelfde nadrukkelijk verzoek, en bood
hun een escorte soldaten aan om naar
Abezére te vertrekken, waar men veiliger
was, wijl het garnizoen daar
verbleef.
De weigering der Kapucijnen was
niet minder beslist dan den eersten
keer. Toen de kolonel dat zag, werd
hij getroffen door zoovel heldendeugd
en zeide :
"Daar gij besloten zijt uw eigen
leven in gevaar te brengen om dat
van anderen te redden, neem ik uwe
bescherming op mij, uwe bescherming
en van degenen die met u zijn opgesloten."
Hij hield woord, want, er werden
soldaten gezonden om het klooster te
beschermen, onder bevel, de Koerden
met geweld te verdrijven, die de bestorming
weldra zouden beginnen. Doch,
toen zij de soldaten van den kolonel
gewaar werden, verlieten zij het klooster,
en trokken naar het protestantsch
gedeelte der stad, dat zij verwoestten
en aan de vlammen prijs gaven.
Door de welsprekendste vreugdeteekenen
openbaarde zich de dankbaarheid
der Armeniërs en, terwijl de
genade haar werk voortzette in deze,
reeds door de vrees geschokte gemoederen,
zwoeren vele gezinnen hun
schisma af; in dezen geesel toch erkenden
zij eene straf des hemels, wijl
zij reeds zoolang weerstand hadden
geboden aan de stem des Pausen, die
hen sinds jaren tot de eenheid uitnoodigde.
Meer dan honderd gezinnen
genoten het voorrecht het katholieke
geloof te omhelzen."
Ja, de katholieke missionaris weet
zijn leven op te offeren voor zijn evennaaste.
De moed dier helden werd
eveneens openlijk geprezen in een liberaal
blad, de Köln. Ztg. Een correspondent
dier courant, de gepleegde
gruwelen te Trebizonde beschrijvende,
bracht daarbij groote hulde aan het
moedig en zelfopofferend gedrag van
een eenvoudigen kloosterbroeder, die te
midden der kogels en het moordgebuil
in de straten vloog en tal van bedreigden
of verwonden in het klooster
in veiligheid bracht, daarbij ten laatste
zelfs door eenige Mahomedanen geholpen,
die hij persoonlijk kende en daarom
met name sommeerde, om ten
minste aan hun eigen profeet te denken,
die het vermoorden van ongewapenden
verbood. Dezelfde correspondent voegde
er bij, dat in het klooster der Paters
Kapucijnen moer dan duizend verwonden
en vluchtelingen van verschillenden
godsdienst liefderijk verpleegd
werden. Vele niet-katholieke Armeniërs
waren hierdoor zoo diep getroffen,
dat zij zich bekeerden.
Pater Joseph van Rome, apostolische
missionaris en secretaris van de Custodie
der Minderbroeders in het Oosten,
meldde den marteldood van P. Salvator
van Cappadocie, eveneens een zoon van
den H. Franciscus en president van
het missiehuis te Mugiukderesi. In
meer dan twintig dorpen, gelegen in
de omstreken van Zeitoen, hadden
hevige onlusten en schrikkelijke moordtooneelen
plaats. P. Salvator was in
het midden zijner trouwe katholieken,
om het hun niet aan geestelijke hulp
te laten ontbreken. Bij de aankomst
der troepen, kampeerden zich
bataljons soldaten in de nabijheid van
Mugiukderesi. Op bevel van den kolonel
werd P. Salvator met elf getrouwe
katholieken gevangen genomen
en gebonden weggevoerd, gelijk het
heette, naar Marach, om ze in veiligheid
te brengen. Doch, toen zij een
eind weegs waren, werden P. Salvator
en zijn elf parochianen door de soldaten
zelf aangezet om hun geloof te
verzaken en zich Mahomedaan te verklaren.
"Valt af van uw geloof, of sterft!"
Deze bedreiging, zoo oud als het
geloof, was niet in staat om den waardigen
zoon van Franciscus te verschrikken.
En moedig verklaart de kloosterling liever te sterven,
dan zijn geloof te verzaken.
"Welaan, mijne vrienden," spreekt
de missionaris tot zijne gezellen, "denken
wij aan de martelaren, onze Vaderen,
en offeren wij ons geheel op
voor het geloof."
En zij, bereid om te sterven, evenals
hun herder, zij herhalen met hem,
liever te sterven dan hun geweten te
verraden.
Een stortvloed van verwenschingen
volgt op deze fiere taal, en met hunne
geweerkolven slaan de Turken die
twaalf helden neer.
En stervende, dringt hun blik naar
den hemel, vanwaar de Engelen met
palmtakken afdalen, om de martelaren
in triomph den hemel binnen te leiden.
Twaalf voorsprekers te meer telt
die missie van het Oosten, waar de
Seraf van liefde, St. Franciscus, in
de 13e eeuw begon te prediken, en
waar zijne zonen tot op onze dagen
dat voortreffelijk werk van hunnen
Vader meer en meer voortzetten: zielen
winnen voor Hem, die uit liefde tot
ons, zijn leven aan het kruishout offerde.
F.C. van S.
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››