… / Nederland / Nederlandse pers / 1915–1918 / De Armenische gruwelen
De Telegraaf, 12 oktober 1915
Bron: Delpher
De Armenische gruwelen
(Van den "Telegraaf"-correspondent.)
Londen, 7 October.
Er kleeft thans geen spatje minder Christenbloed
aan de handen van Enver pasja, den eigenlijken gebieder
van het Turksche rijk en den boezemvriend van Duitschland,
dan aan die van Abdoel Hamid. En hèm, hadden
de Jong-Turken juist om zijn gruwelijk onrechtvaardig
bestuur afgezet. Hunne partij zou Turkije van schande,
willekeur en bloedige onrechtvaardigheid reinigen, maar
van het oogenblik af, dat zij onder Duitschen invloed
raakten, vielen die voornemens in duigen.
Men moet en kan niet vergeten, dat de regeerders
van Berlijn nimmer veel hebben opgehad met een grondige
hervorming van het Turksche rijk, dat dan niet zoo licht
ten dienste van de pan-germaansche veroveringsplannen
zou kunnen gebruikt worden. Men kan een enkel gebieder,
of een stelletje eerzuchtige regeerders, veel gemakkelijker
meesleepen dan een gansch vrij volk. De tegenwoordige crisis
in den Balkan, bewijst dat afdoende. En het is vrij zeker,
dat aan Turkije buiten deze oorlog de reeds ondervonden
en nog te ondervinden rampspoed bespaard ware gebleven,
als Enver pasja niet de baas had gespeeld te Constantinopel.
Zoolang daar maar iemand oppermachtig heerscht,
heeft Berlijn er blijkbaar vrede mee. De Turksche
omwenteling van 1908, werd overal in Europa met vreugde begroet,
behalve te Berlijn. De "Frankfurter Zeitung" schreef
destijds: "In de Wilhelmstrasse vat men de
Turksche constitutie vergenoegd en bedroefd
op; Vergenoegd omdat Duitschland daardoor
voor het oogenblik bevrijd is van de kwelling, zijn
houding te bepalen ten opzichte van
de Russische hervormingsplannen (in Macedonië);
en bedroefd, omdat het gezag van den
sultan, waarop men die plannen baseerde, door
die gebeurtenis verzwakt werd en, wellicht,
nog meer verzwakt zal worden." 1)
Had men te Berlijn vroeger minder zorg besteed aan
"het gezag van de sultan" en later de Jong-Turken
geen reactionnairen invloed uitgeoefend, dan ware
zeker het Turksche rijk allengs geheel hervormd geworden;
de voortdurende gruwelen in Macedonië zouden dan geen
aanleiding hebben gegeven tot den eersten Balkanoorlog,
en dat had dan ook deze oorlog vermeden. De Duitsche invloed,
te Constantinopel uitgeoefend, heeft après tout dit
groote onheil over de wereld gebracht. Te Berlijn had men
bitter weinig op met een grondige herziening van het bestuur
van Turksch Macedonië. En de reden daarvan drukte de toenmalige
rijkskanselier von Bülow duidelijk genoeg uit. Hij verklaarde
destijds in den rijksdag: "Men kan van ons geen geestdrift verwachten
voor plannen, die wij zowel gevaarlijk als ondoeltreffend beschouwen.
En gevaarlijk achten wij de nieuwigheden, die het gezag van
den sultan bedreigen."
Gevaarlijk acht men te Berlijn thans niet het gezag van een zoo
ijdel en heerschzuchtig persoon als Enver pasja is gebleken te zijn.
En zijn heerschappij in Turkije is nog veel noodlottiger voor de nog
talrijke Christelijke onderdanen van dat rijk, dat ooit die van Abdoel
Hamid is geweest. De recente Armenische gruwelen overtreffen verre
de vroegere Bulgaarsche gruwelen. Deze verwekten een storm van
verontwaardiging en afschuw in heel de beschaafde wereld, die zich
thans vrij onverschillig toont voor het bloedig, moordend werk
van Enver pasja in Armenië.
O, zeker, het komt in dezen oorlog niet op
de verwoesting van honderden en duizenden
menschenlevens aan. Maar er is toch wezenlijk
een groot verschil, tusschen het dooden van
krijgslieden in den strijd, en het moedwillig
vermoorden van onschuldige menschen, die
part noch deel aan den strijd hebben. En aangenomen
nu dat de Armeniërs de wapens hebben opgevat
tegen hunne Turksche meesters – wat toch zeker
niet uit hoofde van het humaan bestuur geschiedde –
rechtvaardigt dat de uitroeiing van Armenische vrouwen en kinderen,
op ontzettend groote schaal?
De wereld dienter zich wel rekenschap van
te geven, welke bondgenooten de Duitschers,
die zich niet alleen op hun Kultur, maar ook
op hun Christenzin laten voorstaan, in dezen
oorlog hebben. Een enkel woord van Berlijn,
had het leven van tienduizenden Armeniërs
kunnen sparen. Maar graaf Reventlow durfde onlangs schrijven:
"Als de Turksche autoriteiten krachtdadige maatregelen nemen tegen
de onbetrouwbare, bloeddorstige en oproerige Armeniërs,
dan hebben zij niet alleen het recht, maar ook den plicht,
dat te doen. Turkije kan ervan verzekerd zijn, dat Duitschland
altijd van mening zal zijn, dat die zaak slechts Turkije aangaat."
Zóó gemakkelijk kan men zich niet onttrekken
aan zijn verantwoordelijkheid voor de onmenschelijke
daden van bondgenooten.
Van sommige hier te stede wonende Armeniërs, die
vroeger veel met de Jong-Turken en vooral met
Enver pasja ophadden, hoor ik af en toe de
ontzettenste moordverhalen. Die verhalen
berusten op authentieke berichten. Ze kunnen
worden onderzocht, en dat diende ook te geschieden
door een onpartijdige commissie van neutrale landen.
Maar is er van hun kant een onderzoek ingesteld naar
de gruwelen, in België gepleegd? Men is zo schroomvallig
Berlijn onaangenaam te zijn! En de wereld die mooie
Haagsche conventies samenflanste, om onnoodige gruwelen in
den oorlog te vermijden, laat ze gemoederd bedrijven.
Te Washington laat men zich aan zulke zaken althans
iets gelegen liggen. Daar wordt men ook van de tragische
voorvallen in Armenië op de hoogte gehouden.
Washington stelt het volste vertrouwen in Lord Bryce,
den voormaligen Britschen gezant aldaar. En er zal
stellig wel nota worden genomen van de schrikbarende
dingen, die hij gisteravond in het Hoogerhuis heeft verteld.
Hij is er waarlijk de man niet naar, om klakkeloos alle
verhalen gegrond te achten en verder te vertellen.
"De berichten, die mij van de verschillende kanten
hebben bereikt", zeide lord Bryce, "toonen aan, dat 800.000
wellicht het aantal is van de menschen, die sedert verleden
jaar Mei in armenië werden omgebracht. Dit is het resultaat
van een streven, dat voor zoover kan worden nagegaan, een
tijdlang met voorbedachte rade werd toegepast door de bende,
die thans de teugels van het Turksche bewind in handen heeft.
Zij aarzelde een poosje, dat streven toe te passen, totdat
het geschikte oogenblik, in de maand Mei, scheen te zijn
aangebroken. Toen werden er bevelen uitgevaardigd, die alle
uit Constantinopel kwamen. In sommige gevallen weigerden
de gouverneurs, omdat ze godvruchtige en humane mannen
waren, de bevelen uit te voeren, en zij deden hun best,
de ongelukkige Armeniërs zooveel mogelijk te
beschermen. Mij kwamen twee gevallen ter
oore van deswege ontslagen gouverneurs; na
hunne verwijdering werden de moorden uitgevoerd.
Dat geschiedde systematisch. Allereerst
werd heel de bevolking uit een stad gedreven.
Vele mannen werden in de gevangenis gestopt.
De overige mannen, de vrouwen en kinderen
werden toen de stad uitgedreven. Op korten
afstand van daar, werden ze gescheiden. De mannen
werden gebracht naar plaatsen, waar ze
door soldaten werden doodgeschoten, of met
de bajonet afgemaakt."
"De vrouwen, kinderen en oude mannen,
werden, onder geleide van soldaten van het
laagste allooi, naar hun bestemming getransporteerd,
somwijlen naar de ongezondste streken,
maar menigmaal naar een groot district
dat zich ten Oosten van Aleppo en in de richting
van den Euphraat uitstrekt. Dag aan dag,
werd de menigte door soldaten voortgedreven.
Velen vielen bij den weg neer, menigeen kwam
van honger om. Het Turksche gouvernement
verstrekte den rampzaligen geen levensmiddelen.
Zij werden van al hunne bezittingen beroofd.
In vele gevallen werden vrouwen geheel uitgekleed
en zoo verder gedreven."
"Talrijke vrouwen werden waanzinnig. Zij
wierpen haar kleine kinderen die ze niet langer
konden dragen weg. De route der karavaan,
was bezaaid met lijken. Betrekkelijk weinigen
schijnen hun plaats van bestemming te hebben
bereikt. Bijna een gansche natie is zoo uitgeroeid.
Ik geloof, dat de geschiedenis geen weerga
biedt, stellig niet sedert den tijd van Tamerlane,
van een zóó afschuwelijke misdaad,
op zulk een groote schaal uitgevoerd."
"Ik geloof, dat hier en daar nog Armeniërs
in het gebergte leven, die zich daar zoo goed
mogelijk verdedigen. Een Fransche kruiser,
heeft pl.m. 5000 Armeniërs naar Egypte
gebracht. Het gelukte mij niet, authentieke inlichtingen
te verkrijgen omtrent de rol, door
Duitsche ambtenaren gespeeld, tot opwekking
of aanmoediging van deze dingen. Maar de
kans, om de ongelukkige rest dezer
Christelijke natie te redden, ligt in een uiting
van de openbare meening, inzonderheid van
neutrale naties. Van dien kant, kan er
misschien, zelfs op de Duitsche regeering,
nog eenige invloed worden uitgeoefend, ten
einde haar te bewegen tot den eenigen stap,
waardoor aan die uitmoording paal en perk
kan worden gesteld. En wel, door den Turken
te zeggen, dat zij te ver zijn gegaan en dat er
dingen zijn, die de openbare meening
der wereld niet zal dulden."
Lord Crewe heeft namens de regeering verklaard,
dat de gruwelen door Britsche consuls
werden bevestigd. Hunne mededeelingen zijn
ontzettend. 160.000 verdreven Armeniërs trokken
door Igdir en Etsjmiadzin, geteisterd door
ziekte en honger. Gemiddeld stierven er honderd
per dag. Amerikaansche ooggetuigen verklaarden,
dat Duitsche consuls de gruwelen
niet alleen lijdelijk aanzagen, maar ze soms
ook aanmoedigden. Officieele bewijzen had de
regeering daarvan niet ontvangen. En naar
lord Crewe zeide, handhaaft de Engelsche regeering
haar vroegere verklaring, dat de personen,
welke voor die gruwelen verantwoordelijk
zijn, "ten dage der afrekening niet zullen
worden vergeten."
1) Zie het hoofdstuk "La crise balkanique",
in "Une année (1908) de politique extérieure"
van de Fransche schrijvers René Moulin en
Serge de Chassin, met voorwoord van Paul
Deschanel.
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››
