… / Nederland / Nederlandse pers / 1919–1923 / Een Armeensch mandaat?
Het Volk, 15 april 1920
Bron: Delpher
Een Armeensch mandaat?
Buiten den imperialistischen maalstroom blijven!
Er schijnt sprake van te zijn, dat de Raad
van den Volkenbond tot Nederland het verzoek
zal richten om een "mandaat" over Armenië
op zich te nemen. Het is nog zoo ver niet;
het verslag der jongste zitting van den Raad
vermeldde, dat de Armeensche kwestie besproken
werd en dat men het beste middel om een
Armeenschen staat op goede grondslagen te
vestigen, hierin zag, dat een beschaafde staat
onder toezicht van den Volkenbond een mandaat
over dat land op zich nam. Men besloot
echter eerst nog militaire en financieele overwegingen
te doen onderzoeken, alvorens een
besluit te nemen. Onder de landen, die als
mandataris genoemd worden, behooren trouwens
ook nog Spanje en de Skandinavische landen.
Er is echter wel aanleiding om te verwachten,
dat de Raad van den Volkenbond meer in het
bijzonder het oog op Nederland zal richten,
omdat reeds vóór den oorlog, toen Armenië nog
een deel van het Turksche rijk uitmaakte, een
Nederlandsch-Indisch ambtenaar, de heer Louis
Westenenk, de opdracht had aanvaard om met
behulp van andere Nederlanders de hervorming
van het bestuur van Armenië ter hand te
nemen; de oorlog maakte toen een eind aan
die plannen.
Oorspronkelijk waren de Vereenigde Staten
aangewezen om het mandaat over Armenië op
zich te nemen. Nu Amerika zich echter steeds
meer uit den chaos der oude wereld terugtrekt
en het mandaat over Armenië daarom ook
afwees, zoekt men onder de neutrale Europeesche
landen een mandataris. Waarom men
niet een der Europeesche geallieerden aanwijst
is duidelijk. In Klein-Azië is over Smyrna,
Cilicië, Syrië, den Libanon. Palestina enz.
reeds afgunst en wrijving genoeg onder de
geallieerden, dan dat men er Armenië als
voorwerp van imperialistischen naijver nog aan
zou willen toevoegen. Dat is echter mede een
reden, waarom geëischt moet worden, dat de
Nederlandsche regeering haar handen van dit
gloeiende potje af zal houden.
Er is vóór den oorlog al eens meer een
gelegenheid geweest, waarin men ons land
overgehaald heeft om zich in zulk een twistgeding
tusschen andere landen te mengen. Het
betrof toen eveneens een vroeger deel van het
Turksche rijk, nl. het Balkanland Albanië. Vier
staten waren toen gegadigden voor de beheersching
van dat land, nl. Oostenrijk-Hongarije,
Italië. Servië en Griekenland, terwijl ook
Duitschland, door den Duitschen prins Von
Wied als "Mrbet" van Albanië vooruit te
schuiven, een vorkje trachtte mee te pikken.
Het was toen, dat men aan Nederland, als in
dezen geheel neutraal land, verzocht om een
aantal zijner officieren als leiders van een
gendarmerie in Albanië te laten optreden. Het
gevolg is geweest, dat o.a. het vroegere
Kamerlid kapitein Thomson er gesneuveld is.
Wij hebben daar niets dan narigheid van gehad.
Het zou in Armenië zeker niet beter gaan.
De verschillende geallieerde mogendheden
zouden er ons als mandataris scherp op de
vingers kijken, dat niet onwillekeurig de een
bij den ander bevoordeeld werd. Allerlei wrijving
met de groote mogendheden zou er allicht
het gevolg van zijn.
Er is echter meer, wat sterk tegen het plan
spreekt.
Armenië geldt als een christelijk land.
Er wonen echter ook tal van Mohamedanen.
Tusschen deze beide bevolkingsgroepen heerscht
sinds lange jaren een verbitterde strijd.
Telkens weer, zoo vóór als gedurende en na den oorlog,
werden de gruwelijkste verhalen gedaan van
moordpartijen door de wilde Mohamedaansche
Koerden-stammen onder de christen-bevolking
aangericht. Het schijnt dat de christenen er
een dergelijke positie innemen als de joden in
Rusland en dat de moorden op de Armeniërs
veelal uit dergelijke ekonomische beweeggronden
voortkomen als de Russische pogroms. Hoe
dit zij, de bescherming der christenen zal zeker
als een voorname taak van den mandataris over
Armenië beschouwd worden. De bescherming
der Christenen tegen de Mohamedanen. Daarbij
zal het mandaat uitgeoefend worden over een
land, dat hierdoor wordt losgebroken uit de
machtssfeer van den Turkschen sultan, den
"beheerscher der geloovigen", het geestelijk
hoofd der Mohamedanen over de geheele wereld.
Het behoeft geen betoog, dat onder die
omstandigheden een Nederlandsch mandaat
over Armenië licht aanleiding tot allerlei ontstemming
onder de Mohamedaansche bevolking
van Nederlandsch Indië zou kunnen worden,
te meer daar de zendingspolitiek der Nederlandsche
regeering in Indië toch reeds tot
geprikkeldheid onder het alleszins tot grooter
zelfbewustzijn oplevende Mohamedanisme geleid
heeft.
Eindelijk brengt een mandaat over Armenië
onvermijdelijk het gevaar mede van allerlei
imperialistisch en militaristisch avontuur. De
uitvoering van het mandaat zal geen licht werk
zijn. De hartstochten tusschen de beide godsdiensten
woeden er hevig en uiten zich op de
gewelddadigste wijze. Zonder omvangrijk ingrijpen
zullen er geen geregelde toestanden te
scheppen zijn. Het wordt een werk van lange,
lange jaren. En het stelsel der mandaten, zij
het ook volgens de letter van het Volkenbondstatuut
bestemd om uitgeoefend te worden, totdat
het land in staat is zichzelf te besturen,
vertoont een bedenkelijke gelijkenis met
het kolonisatie-stelsel. De aanvaarding
onzerzijds van een mandaat over Armenië
zou beteekenen dat dit land aan de
Zwarte Zee vrijwel een Nederlandsche kolonie
zou worden, met alle ekonomische, politieke, en
militaire gevolgen daarvan. Men zou moeilijk
iets kunnen bedenken, waarnaar de Nederlandsche
arbeidersklasse minder begeerig heeft te zijn.
Toch schijnt een ernstige waarschuwing tegen
dit plan ons niet overbodig. Wij weten volstrekt
niet hoe de Nederlandsche regeering er
over denkt. Maar wie geen vreemdeling in
Jeruzalem is, ziet zonder moeite in, dat er
machtige belangen naar de eventueele aanvaarding
van het mandaat zullen dringen. Wij
denken aan christelijke fanatici, die zullen
meenen dat Nederland als "christelijke staat"
zedelijk verplicht is de Armeensche christenen
te beschermen. Wij denken aan ambtenaren- en
officieren-kringen, die ginds gelegenheid tot
snelle promotie en hooge salarissen zullen zien.
Wij denken aan reederijen, banken, handelsondernemingen,
industrieën, die in het door
de natuur rijk-bedeelde land een bron van
nieuwe, groote winsten zullen willen zoeken.
Zal de regeering aan zulken belangen-aandrang
weerstand kunnen bieden? Zal zij er zelf niet
veel voor gevoelen?
Daarom willen wij reeds aanstonds met kracht
waarschuwen tegen een Armeensch avontuur,
dat in ons onvoorwaardelijke bestrijders zal
vinden.
Nederlandse pers
• 18 7 8–1893 ›››
• 1894–1898 ›››
• 1899–1904 ›››
• 1 905–1909 ›››
• 1 9 1 0–1 9 1 4 ›››
• 1 9 1 5–1 9 1 8 ›››
• 1 9 1 9–1 9 2 3 ›››
• 1 924–1 940 ›››